'Onderzoek naar koloniale voorwerpen is een soort detectivewerk'
Een kris - Indonesische dolk - met opgedroogde bloedspetters. Kostbare kledingstukken en sieraden: ringen, kettingen, oorhangers. Wie de Nederlandse oorlogsbuit uit Badung (Zuid- Bali) bekijkt, bekruipt al snel een akelig gevoel. 'Zeker als je beseft onder welke gruwelijke omstandigheden de voorwerpen in 1906 zijn buitgemaakt', zegt historica Caroline Drieënhuizen, onderzoeker en docent aan de Open Universiteit. 'Dat niemand zelfs de moeite heeft gedaan om zo’n kris even schoon te maken: dat raakt me echt.'
Onlangs gaf Nederland deze geroofde voorwerpen terug aan Indonesië, samen met honderden andere objecten uit de koloniale overheersing van het land (circa 1816-1949). Welgeteld 841 voorwerpen verhuisden in 2023 en 2024 van de Wereldmuseumcollectie naar Jakarta: van wapens, munten en sieraden tot beeldhouwwerken en textiel. De objecten hadden nooit in Nederland mogen zijn, concludeerde de Nederlandse minister Eppo Bruins van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
In de aanloop naar deze teruggaaf - of restitutie, in vaktaal - deed historica Drieënhuizen met collega’s herkomstonderzoek naar de objecten. Waar komen ze precies vandaan, hoe zijn ze in Nederland terechtgekomen? Kortom, welk verhaal vertellen de voorwerpen? Om te bepalen welke museumstukken er precies teruggaan, is zulk herkomstonderzoek cruciaal.
'Niet alles is met geweld geroofd tijdens een oorlog', benadrukt Marjolein van Asdonck. Zij is vanuit Wereldmuseum nauw betrokken bij het herkomstonderzoek. 'Neem de Singosari-beelden: zes manshoge beelden uit een Javaans tempelcomplex, die tot voor kort in het museum in Leiden stonden. Die heeft de koloniale bestuursambtenaar Nicolaus Engelhard destijds zonder toestemming weggehaald en in zijn tuin gezet.'
Stroomversnelling
'De teruggaaf van objecten uit de koloniale overheersing zit sinds kort in een stroomversnelling. Maar de discussie erover speelt al decennia. 'Tijdens de onderhandelingen over de soevereiniteitsoverdracht, in 1949, kwam het al ter sprake', vertelt Van Asdonck. Drieënhuizen knikt: 'Maar Nederland wilde er destijds niets van weten. In 1951 zei de prominente Indonesische ambtenaar Mohammad Yamin dat Indonesië objecten zou moeten terugkrijgen. Hij maakte een lijstje. Ook daar deed de Nederlandse overheid niets mee. Pas in de jaren zeventig is een aantal voorwerpen teruggegaan. Dat gebeurde vrij ad hoc en daarna was het weer stil.'
Sinds een jaar of tien ontstaat er in West-Europa steeds meer momentum. 'De roep om teruggaaf klinkt luider: we vinden dat nu fair. Door die mentaliteitsverandering kan het opeens toch snel gaan.'
Zo werd Drieënhuizen in coronatijd gevraagd mee te doen aan een pilotonderzoek. Daarin namen het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en een paar Nederlandse musea, waaronder Wereldmuseum, het voortouw. 'Doel was om te kijken welke informatie, met name over herkomst, onderzoek naar koloniale collecties op zou leveren - en met welke methode we dat het beste konden doen. Met een heel team gingen we aan de slag. Uiteindelijk adviseerde de commissie-Gonçalves - Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties - mede op basis van onze resultaten om nieuw overheidsbeleid te maken op dit vlak. Dat is gebeurd, en niet lang daarna reisden de eerste stukken terug naar Indonesië.'
Ongelijke machtsverhoudingen
Voorafgaand aan de pilot was Wereldmuseum al een tijdje bezig restitutiebeleid van de grond te krijgen, zegt Van Asdonck. 'Wij zijn daar groot voorstander van: door objecten terug te geven, willen we een stuk koloniaal onrecht rechtzetten. De voorlopers van Wereldmuseum zijn ontstaan in de tijd van koloniale overheersing door Nederland. Ze zijn van oorsprong gebaseerd op achterhaalde overtuigingen, zoals dat westerse mensen 'beschaafder' zouden zijn dan andere volken. Dat werpt de vraag op wat we tegenwoordig doen met objecten die zijn ontnomen in een periode van ongelijke machtsverhoudingen. Teruggeven, is vaak het logische antwoord.'
Daarin ligt het initiatief bij Indonesië, benadrukken beide experts: dat land bepaalt welke objecten het graag terug wil. Van Asdonck: 'Het is een proces van staat tot staat. Een Indonesische restitutiecommissie stuurt een lijst naar het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Dat brengt Nederlandse musea waar de stukken zich bevinden, zoals Wereldmuseum, op de hoogte. Wij starten herkomstonderzoek, om vast te stellen hoe de objecten verkregen zijn.'
Zodra de onderzoeksrapporten klaar zijn, gaan ze naar de in 2022 ingestelde Commissie Koloniale Collecties. Die geeft een advies, en op basis daarvan neemt de minister een besluit. Conservatoren en collectiemedewerkers in het museum bekijken aan de hand van de conditie van de kunstvoorwerpen wat de juiste manier is om ze te vervoeren. Dan volgt officiële ondertekening van de overdrachtsdocumenten en gaan de objecten terug naar Indonesië.
Tragische verhalen
Hoe krijg je het verhaal van koloniale voorwerpen boven tafel? Dat is een soort detectivewerk, vertelt Drieënhuizen. 'Meestal begin ik in het museum zelf. Bij elk object hoort een kaartje. Daarop houden conservatoren bij wanneer zo’n stuk binnenkomt en wat ermee gebeurt. Ik zoek ook in het museumarchief: bestaat er correspondentie over de objecten? In het geval van de Zuid-Balinese oorlogsbuit dook ik daarnaast de literatuur in. Wat voor 'militaire expeditie' was dit? Kan ik terugvinden waar en hoe de objecten precies zijn buitgemaakt?'
Meestal erg leuk werk, benadrukt ze, maar ditmaal met een rauw randje. 'Het onderzoek naar de Balinese collectie is echt onder mijn huid gekropen. Ik kwam afschuwelijke, tragische objecten en hun verhalen tegen. Die bebloede kris, bijvoorbeeld.'
Kaartjes, correspondentie, literatuur: in haar historisch onderzoek gebruikte Drieënhuizen vooral schriftelijke bronnen. 'Daar hecht men in het Westen nu eenmaal veel waarde aan', zegt ze daarover. 'Persoonlijk denk ik dat het goed zou zijn als we ook meer mondelinge informatie zouden opnemen. Bijvoorbeeld door mensen te interviewen uit de gemeenschappen waar de stukken vandaan komen.'
Van Asdonck vult aan: 'En het zou mooi zijn als herkomstonderzoek niet alleen teruggaat tot het moment waarop de eerste Europeaan in beeld komt. Welke rol speelde een object voordat het in Europese handen kwam? Ook om die vraag te beantwoorden, is kennis uit lokale gemeenschappen belangrijk. Bij Wereldmuseum is dat meer en meer onderdeel van het proces van herkomstonderzoek, en bij het maken van tentoonstellingen.
Rechtvaardigheid
Eind december reisde Van Asdonck naar de Indonesische hoofdstad Jakarta, om de laatste teruggaaf van museumstukken te begeleiden. 'Dat was een bijzonder moment, op de benedenverdieping van Museum Nasional, het nationale museum van Indonesië. Medewerkers pakten de kisten uit en registreerden de kunstvoorwerpen. Er heerste een soort rechtvaardigheidsgevoel: deze stukken zijn weer terug waar ze thuishoren. Zo voelde het voor mij ook.'
Ook het grote publiek in Indonesië onthaalt de collecties met enthousiasme, zeggen de experts. Van Asdonck: 'De tentoonstelling over restitutie in Museum Nasional wordt goed bezocht: mensen staan echt in de rij om de objecten te zien.' Drieënhuizen: 'Ik proef vanuit Indonesië ook een zekere trots, bijvoorbeeld in berichten van het museum op Instagram. Zo van: dit is ons toch maar mooi gelukt. Terecht, natuurlijk.'
Gat in de collectie
Andersom is het Nederlandse Wereldmuseum een aantal topstukken 'kwijt'. Slaat dat geen gat in de collectie? Van Asdonck is er duidelijk over: 'Nee, zo zien wij dat niet. Het gaat erom dat historisch onrecht is rechtgezet. En wij kunnen natuurlijk altijd een bruikleen aanvragen, hè. Dat is hoe het normaal gesproken gaat, wanneer je als museum een object uit een andere collectie wilt exposeren.'
Bovendien, zegt ze: de collectie-Indonesië van Wereldmuseum bestaat uit 170.000 objecten - wat de verzamelwoede van de vroegere musea extra onderstreept. 'Daarmee wil ik niet het belang van de teruggegeven stukken ontkennen, maar er is nog altijd genoeg om te laten zien. Want voor de duidelijkheid: niet alle museumvoorwerpen, verkregen in de koloniale overheersing, zijn roofkunst. Wereldmuseum heeft zowel oude als hedendaagse kunstvoorwerpen, die onder allerlei omstandigheden zijn verworven. Sommige stukken zijn bijvoorbeeld door toeristen aangekocht.'
Toch heeft de teruggaaf natuurlijk impact op Nederlandse musea, erkent Drieënhuizen. 'Een aantal objecten uit de Badung-collectie waren echt topstukken, die altijd op zaal stonden. Dat geldt ook voor de Lombok-collectie. En die Singosari-beelden waren enorm bepalend voor de identiteit van Wereldmuseum Leiden. In die zin vraagt de teruggaaf om een heroriëntatie van onze musea. Mensen in Nederland missen de beelden nu namelijk ook.'
Van Asdonck: 'Dat klopt. Neem het Ganesha-beeld dat in de welkomsthal van Wereldmuseum Leiden stond. Vlak voor de overdracht stuurde onze directeur een e-mail naar alle medewerkers: jullie hebben maandag nog tijd om afscheid te nemen. Want ook veel museummedewerkers en vaste bezoekers in Nederland hebben na al die jaren een band opgebouwd met zo’n beeld. En toch: de werken staan nu in Jakarta, in een andere zaal en opstelling, maar nog altijd even prachtig. Het is goed zo.'
Pas aan het begin
Is de teruggaaf van koloniale kunst nu afgerond? Waarschijnlijk niet, zeggen beide betrokkenen. De inbedding van teruggaaf in overheidsbeleid was een belangrijke stap. 'Nu is het aan de Indonesische restitutiecommissie', zegt Van Asdonck. 'Ik was in elk geval blij te horen dat onze Cultuurminister Eppo Bruins dit restitutiebeleid wil voortzetten. In zekere zin staan we pas aan het begin. Ook Drieënhuizen denkt - én hoopt - niet dat het nu klaar is. 'Ik denk meteen aan een andere restitutiekwestie die mij erg aan het hart gaat: de Javamens, fossiele resten van een prehistorische menssoort. Ook dat topstuk heeft Indonesië in 1951 al teruggevraagd en onlangs, in 2022, officieel. Tot nu toe is daar in Nederland nog geen besluit over genomen. Daar is nog een weg te gaan.'
Vervolgonderzoek naar Balinese collecties
Caroline Drieënhuizen is partner in een project van Ni Putu Eka Juliawati, verbonden aan het Indonesische National Research and Innovation Agency, Wereldmuseum en het Rijksmuseum. In het project wordt onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van Balinees cultureel erfgoed in Nederlandse musea. Dit nieuwe onderzoek brengt de aanwezigheid van Balinese voorwerpen in Nederlandse museumcollecties in kaart. En het laat zien welke sociale en culturele impact het verlies van deze voorwerpen heeft op de gemeenschappen waar ze vandaan komen.
Dr. Caroline Drieënhuizen is cultuurwetenschapper en historica aan de Open Universiteit. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van koloniaal Indonesië: in 2012 promoveerde ze op een proefschrift over koloniale collecties en daaraan verbonden families. Ze doceerde eveneens aan de Universiteit van Amsterdam en deed herkomstonderzoek voor onder andere Wereldmuseum en het Zaans Museum.
Drs. Marjolein van Asdonck is conservator Zuidoost-Azië bij Wereldmuseum, dat locaties heeft in Amsterdam, Leiden, Nijmegen en Rotterdam. Ze studeerde Talen en culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië aan de Universiteit Leiden en was ruim twintig jaar hoofdredacteur van maandblad Moesson, een begrip binnen de Indische gemeenschap.
Tekst: Susanne Geuze
Fotografie: Peter Strelitski