null Rechter en psychiater moeten in gesprek over eigen schuld en geestelijke stoornis

RW_Webcolumn_MarcHendrikse_11973_head_large.jpg

Rechter en psychiater moeten in gesprek over eigen schuld en geestelijke stoornis

Webcolumn Rechtswetenschappen - door Marc Hendrikse - juli 2016

Naar een proportionele toerekening in geval van gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid bij eigen schuld in het verzekeringsrecht?

Art. 7:952 BW bepaalt voor het schadeverzekeringsrecht dat de verzekeraar geen schade vergoedt aan een verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. Uit de 27 maart-arresten van 1987 – NJ 1987, 658 en 659 – van de Hoge Raad is duidelijk geworden dat een verzekeraar zich niet op onderhavige bepaling kan beroepen in geval de verzekerde geen verwijt treft van de schadeveroorzakende gedraging omdat de verzekerde ten tijde van de gedraging leed aan een stoornis van zijn geestvermogens.

In geval een verzekerde op het genoemde moment volledig ontoerekeningsvatbaar was, ligt de situatie juridisch eenvoudig: de schadeverzekeraar kan zich dan in het geheel niet op de onderhavige wetsbepaling beroepen met als gevolg dat de verzekerde 100% krijgt uitgekeerd.

Veel lastiger is de situatie dat de verzekerde gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de schadeveroorzakende gedraging. In zijn arrest van 8 september 1999 – S&S 2001, 22 – heeft het Hof Leeuwarden overwogen dat een verzekerde zich alleen op de onderhavige uitzondering kan beroepen indien hem geen enkel verwijttreft. Dit brengt mee dat de uitzondering alleen van toepassing is in geval van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verzekerde ten tijde van de schadeveroorzakende gedraging. De Rechtbank Den Haag heeft nog in 2015 deze lijn gevolgd. Zie Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9021.

Nu komt het in de praktijk – zo begrijp ik van psychiaters – zelden voor dat iemand volledig ontoerekeningsvatbaar is. De in de vorige alinea genoemde benadering brengt daardoor mee dat een verzekerde die een schadeveroorzakende gedraging heeft gepleegd onder invloed van een geestelijke stoornis nogal eens ‘achter het net vist' indien de gedraging te kwalificeren is als ‘eigen schuld van de verzekerde' in de zin van de wet en/of de verzekeringsvoorwaarden. Dit heeft grote maatschappelijke gevolgen nu het bij schadeverzekeringen – denk bijvoorbeeld aan een brandverzekering van een huis – kan gaan om grote bedragen die de geestelijk gestoorde verzekerde dan misloopt.

In dat licht is het niet verwonderlijk dat er ook andere benaderingen in de rechtspraak zijn waar te nemen aangaande onderhavige problematiek. Allereerst is er rechtspraak waarbij een beroep op eigen schuld van de verzekerde door een verzekeraar naast volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verzekerde ook niet mogelijk is bij sterk verminderde ontoerekeningsvatbaarheid. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Bosch 9 februari 2005, ECLI:NL:RBSHE:2005:AS6165.

Nog verder gaat een recente uitspraak van de Geschillencommissie Kifid. Zie GC Kifid 2016-124, aan welke uitspraak ondergetekende als één van de leden van de dagcommissie meegewerkt heeft. In deze uitspraak wordt het proportionaliteitsbeginsel toegepast: ‘'(..) In geval van gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid is er sprake van een gedeeltelijk verwijt in die zin dat de gedraging de verzekerde slechts gedeeltelijk kan worden toegerekend met als gevolg dat het verval van dekking dus alleen dat gedeelte betreft (..). Omdat het voor de deskundige in het onderhavige geval niet mogelijk was geweest om de door hem vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid in een percentage uit te drukken moest de Commissie dit zelf doen. Schattenderwijs en naar billijkheid kwam men op een percentage van 50% met als gevolg dat de verzekerde recht had op 50% van het schadebedrag.

Een belangrijk voordeel van de laatstgenoemde benadering is dat voorkomen wordt dat men zijn toevlucht moet zoeken tot een 'alles of niets'-benadering. Proportionaliteit past goed in het burgerlijk recht – het consumentenrecht behoort daartoe – waarin het individueel belang en de daarbij behorende schadeverdeling vooropstaan. In het handelsrecht is de proportionele benadering minder voor de hand liggend. Daar prevaleert het collectieve belang van een vlot handelsverkeer boven het individuele belang van de verzekerde om zich te kunnen beroepen op een concrete omstandigheid die onder het burgerlijk recht zou leiden tot een proportionele toerekening van de schade aan beide oorzaken.

De proportionele benadering kent ook een nadeel: hoe stelt men het exacte percentage van de mate van ontoerekeningsvatbaarheid vast? Het verdient naar mijn mening de voorkeur dat een psychiater dit doet omdat de rechter als jurist hiertoe niet voldoende medisch geëquipeerd is. Uit de bovengenoemde Kifid-uitspraak blijkt dat dit in de praktijk niet altijd zo gebeurt. Voor de toekomst verdient het naar mijn mening aanbeveling dat rechtspraak en psychiatrie hierover met elkaar in gesprek gaan.

*Prof. dr. M.L. Hendrikse, hoogleraar handelsrecht en verzekeringsrecht Open Universiteit en tevens houder van de JPR-leerstoel aldaar.

Heerlen, 18 juli 2016



Meer webcolumns