De strafbaarstelling van de belediging van geloof
Op 2 november 2020 is een petitie gestart waarin de overheid wordt opgeroepen om het beledigen van de islamitische profeet strafbaar te stellen. De petitie is inmiddels meer dan 100.000 keer ondertekend. Initiatiefnemer is imam Ismail Abou Soumayyah van de Quba-moskee in Den Haag. Ook imam Yassin Elforkani van de Blauwe Moskee in Nieuw-West riep afgelopen week op tot een dergelijk verbod.
In de petitie wordt uitdrukkelijk afstand genomen van geweld. 'Wij moslims veroordelen met klem alle vormen van geweld naar aanleiding van de spotprenten. Dit gezegd te hebben, vinden wij moslims ook dat het beledigen van onze profeet Mohammed niets te maken heeft met de vrijheid van meningsuiting. Het is eerder een tekort aan fatsoen en leidt ook nog eens tot maatschappelijke spanningen alsook het structureel beledigen van moslims. Wij roepen de overheid dan ook op om het beledigen van de profeet (zelfs alle profeten) strafbaar te stellen.'
Burgerinitiatief voor beledigen van geloof
Het burgerinitiatief is in de Nederlandse politiek een van de meest directe vormen om aan de Tweede Kamer duidelijk te maken wat (een deel van) de samenleving wenst. Het is een voorstel, met ondersteuning van ten minste 40.000 handtekeningen, om een onderwerp voor te dragen voor behandeling door de Tweede Kamer. Het initiatief is gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke regeling of het te voeren regeringsbeleid en moet aan een aantal criteria voldoen: het mag niet de afgelopen twee jaar aan de orde geweest zijn in de Kamer, het mag niet in strijd zijn met de goede zeden en de Grondwet, en het initiatief moet een duidelijk voorstel bevatten, bijvoorbeeld om een bepaald verbod in te voeren. Met name dit laatste punt is relevant, want het initiatief sluit aan bij het verbod op smalende godslastering, dat na een jarenlange slepende discussie op 23 januari 2014 in het Wetboek van Strafrecht is komen te vervallen. De initiatiefnemers willen het beledigen van (islamitische) profeten echter in het Wetboek van Strafrecht terugzien.
Het verbod op godslastering in de strafwet
In 1932 werd het godslasteringsverbod ingevoerd om strafrechtelijk op te kunnen treden tegen antichristelijke propaganda in het blad De Tribune. Na de invoering van het verbod werd er echter slechts een enkele keer tot rechtsvervolging overgegaan. In 1968 boog de Hoge Raad zich in het 'Ezel-arrest' over deze materie en oordeelde dat de wetgever met de term 'smalende' het opzet, ofwel '[…] het subjectieve element bij de verdachte tot uitdrukking heeft willen brengen.' Dit betekent dat de verdachte de intentie moet hebben gehad het als 'reëel gestelde hoogste Opperwezen neer te halen', een intentie die moeilijk te bewijzen is door het OM. Na dit arrest heeft het godslasteringsverbod een slapend bestaan geleid.
Maar ook de belediging van 'geloof' heeft zich reeds ontvouwen in het Nederlandse debat. De Hoge Raad heeft zich immers op 10 maart 2009 in het 'Gezwel-arrest' uitgesproken over de reikwijdte van artikel 137c Sr (groepsbelediging). Het ging hier om het zichtbaar plaatsen van een poster met daarop de tekst 'Stop het gezwel dat Islam heet. Theo is voor ons gestorven, wie wordt nu de volgende? Kom in verzet NU. Nationale Alliantie, wij buigen niet voor Allah. Word lid! N.A. Postbus [001], [plaats], Http://www.nationalealliantie.com.' De Hoge Raad oordeelde dat artikel 137c Sr strafbaar stelt 'het zich beledigend uitlaten "over een groep mensen wegens hun godsdienst", doch niet het zich beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet indien dit geschiedt op zo'n wijze dat de aanhangers van die godsdienst daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt.' De strekking van het arrest is duidelijk: alleen de directe discriminatoire belediging is strafbaar onder artikel 137c Sr; het kwetsen van religieuze gevoelens door godsdienstkritiek valt hierbuiten.
Een aparte status voor religie?
Hoe moeten we het initiatief waarderen? Het initiatief ziet niet alleen toe op een beperking van de vrijheid van meningsuiting, maar stelt ook een ongelijke behandeling van ‘gelovigen’ voor en raakt daarmee de kern van godsdienstvrijheid. Voorgesteld wordt immers om een status aparte toe te kennen aan de islam. Dit leidt niet alleen tot een ongelijke waardering van andere religies, maar ook tot een ongelijke waardering van enerzijds godsdienstige en anderzijds levensbeschouwelijke opvattingen. Hiermee komt ook de neutraliteit van de staat in religieuze aangelegenheden in het geding.
Hoewel het initiatief dus aan alle vereisten lijkt te voldoen om in behandeling genomen te moeten worden door de Kamer, lijkt de kans klein dat de Kamer daadwerkelijk tot handelen over zal gaan. De smalende godslastering is afgeschaft en ook de belediging van geloof is door de Hoge Raad van de baan geveegd. Een mogelijke invoering van de strafbare belediging van de islamitische profeet lijkt daarom niet aan de orde.