Gestuntel, de beroepsfilosoof en de burger. Of: wie het laatst lacht, lacht het best
Hoe kan het toch dat filosofen in het dagelijks leven klunzen zijn, maar zodra ze de politiek ingaan zich nogal eens ontpoppen als engerds? Dit is de eerste column van stafmedewerkers van de sectie filosofie naar aanleiding van het thema van de Maand van de Filosofie (april 2019), 'Ik stuntel dus ik ben'.
Het stereotype van de verstrooide en wereldvreemde filosoof is al zo oud als de Westerse filosofie zelf. In de 4e eeuw v.Chr. voert Plato in zijn Theaetetus zijn leermeester Socrates op die zijn gesprekspartner, ene Theodorus, uitlegt dat de filosoof met zijn hoofd in de wolken leeft. “Alleen zijn lichaam woont maar in de polis.” Hij licht dit toe aan de hand van het verhaal van de natuurfilosoof en sterrenkundige Thales van Milete (± 624-545 v.Chr.). Zijn blik omhooggericht, bestudeerde de laatste de sterrenhemel en zag daardoor niet de put voor zijn voeten. Toen hij daar natuurlijk prompt inviel, werd hij uitgelachen door een toevallige voorbijganger, een Thracisch dienstmeisje. Dat - door het volk uitgelachen worden om zijn klunzigheid - is het lot dat de filosoof steeds te verduren zal krijgen, vervolgt Socrates (Theaetetus 73-74).
Aristoteles, Plato’s leerling, sluit zich aan bij de publieke opinie onder de Atheense burgers van die tijd als hij in zijn Ethica Nicomachea stelt dat filosofen als Thales gespecialiseerd zijn in filosofische wijsheid (sophia), maar praktische wijsheid (phronesis) ontberen. Overigens maakt Aristoteles een onderscheid tussen vijf soorten menselijke kennis, waarbinnen hij geen rangorde aanbrengt. Phronesis is niet beter dan sophia, maar sophia alléén is eenzijdig (net zoals dat het geval is bij phronesis alleen). Waar het lachen van het Thracische dienstmeisje Plato (bij monde van Socrates) met afschuw vervult, daar lijkt Aristoteles haar in elk geval een beetje gelijk te geven.
Ik stuntel dus ik ben
Ik weet niet helemaal zeker wat de organisatoren van de Maand van de filosofie precies voor ogen hadden door het thema van dit jaar - 'Ik stuntel dus ik ben' - expliciet te verbinden met het verhaal van Thales en het Thracische dienstmeisje. Is het superieure zelfspot? vroeg ik me aanvankelijk af. Maar dat valt af, want de organisatie bestaat uit publieksfilosofen, niet uit beroepsfilosofen à la Thales. Met andere woorden, ze lachen hier niet zichzelf uit. Kiezen ze dan, een beetje gemakzuchtig, de kant van het Thracische dienstmeisje, dus van het gezonde verstand, tegenover de verstrooidheid van de professionele denker? Ook dat lijkt niet het geval, omdat stuntelen uitdrukkelijk tot universeel-menselijke eigenschap wordt verklaard, met de ongetwijfeld komisch bedoelde variatie op het Cartesiaanse cogito ('ik denk dus ik ben').
Hoe het ook zei, ik vraag mij af wie er nu precies stuntelt in het verhaal van Thales, en op welke manier? Weliswaar ziet Thales er uit als een kluns, zijn intellectuele bezigheid - de zoektocht naar de Waarheid - is dat toch bepaald niet. Voor minder dan Absoluut, Onveranderlijk en Een doet hij het daarbij niet, evenmin als degene die dit verhaal opschrijft, Plato (daarom wordt de waarheid bij beiden verzinnebeeld door de hemellichamen, bij Thales de sterren, bij Plato de zon). De laatste heeft hiermee een politiek doel, laat de joods-Duitse filosoof Hannah Arendt in de tweede helft van de 20e eeuw zien, en dat vormt de basis voor een fatale vergissing over de 'menselijke aangelegenheden', zoals zij dat noemt.
Wat is Plato’s politieke agenda? De filosoof aan de macht te brengen, zodat voortaan de Waarheid regeert in de polis, de stad. Dat is volgens Arendt de anti-Socratische les die Plato trok uit de terdoodveroordeling van Socrates.
Socrates teaching the People in the Agora, Harry Bates, 1883
De gifbeker
Voor Socrates - voor Arendt een van de weinige filosofen die dat etiket werkelijk waardig zijn - bestond filosofie uit niets meer of minder dan het gesprek tussen gelijken, waarin de burgers van de stad die elkaar troffen op de agora, het marktplein, over en weer elkaars mening bespraken en beproefden. In plaats van waarheid, ging het daar om meningsvorming, het onderling toetsen van de kwaliteit van elkaars visies en perspectieven op de werkelijkheid - doxa, in klassiek Grieks, letterlijk 'wat mij toeschijnt', verschijnsel of schijn. Dat veranderde, vertelt Arendt verder, toen Socrates door het bestuur van de stad Athene veroordeeld werd tot de gifbeker: hij werd er onder meer van beschuldigd de jeugd te hebben bedorven met zijn gesprekken op de markt. En inderdaad zijn burgers die kritisch leren nadenken minder snel geneigd zich zomaar te onderwerpen aan de macht van de gezaghebbers. Plato, vanzelfsprekend hevig verbitterd over de terechtstelling van zijn leermeester, trok hieruit de conclusie dat de filosoof zijn leven niet zeker is wanneer hij zich tussen de burgers (de 'velen' ofwel de massa) in de stad begeeft. In het beste geval lachen ze hem uit (zoals Thales overkwam); maar in het slechtste geval staan ze hem, zijn eeuwige kritische vragen zat, naar het leven, zoals hij laat zien in zijn beroemde allegorie van de grot in boek 7 van de Politeia (De staat of De republiek).
Illustratie van Plato’s allegorie van de grot. In de publieksfilosofie wordt de conclusie van de allegorie – het pleidooi voor de absolute politieke heerschappij door filosofen - meestal weggepoetst, zie bijvoorbeeld de versie van Alain de Bottons School of Life waarin de allegorie een soort leiderschapscursus wordt.
De filosoof-koning
Plato's oplossing was de volgende. Als de filosoof ridiculisering wil voorkomen en het vege lijf wil redden zodra hij onder de mensen komt, dan kan hij maar het beste doen wat de vrije Atheense mannen altijd al thuis deden: zich opstellen als meester, dat wil zeggen, als iemand die heerst over slaven, vrouwen en kinderen. De filosoof-koning moet op dezelfde manier over de burgers van de polis heersen. Plato meende dat de filosoof, omdat hij in direct contact staat met de Waarheid, als enige is toegerust om politiek te bedrijven. Met de waarheid als wapen, maakt hij zo een einde aan de veranderlijke en verraderlijke wereld van de verschijnselen en meningen.
Plato’s taakstelling voor de filosoof staat vér af van de socratische meningsvorming. De filosoof-koning streeft ernaar de relativiteit, veranderlijkheid en oncontroleerbaarheid van het 'actieve leven' (vita activa) uit te bannen. Hij zou er ongetwijfeld mee beginnen de burgers met harde hand een lachverbod op te leggen. Zo leest de Politeia als hét handboek voor absolutistische en autocratische heersers.
'Zolang filosofen geen koningen zijn in hun land, of degenen die nu de titel van koningen of machthebbers dragen, geen filosofen zijn; zolang de politieke macht niet in één en dezelfde persoon samenvalt met de filosofie; en zolang aan figuren die één van beide zonder de andere nastreven, niet met geweld de weg wordt versperd; zolang (…) komt er geen eind aan de kwalen die de staten, ja, zelfs de hele mensheid, teisteren (De staat, 473 c-e, vert. X. de Win, aangepast)'.
Engerds
Om terug te keren naar de vraag wie er nu precies stuntelt, en hoe, denk ik dat je kan zeggen dat het dienstmeisje, de belichaming van het gezond verstand, staat voor gestuntel next level. De pluraliteit van perspectieven waarmee we als burgers in de gemeenschappelijke, publieke wereld altijd te maken hebben, maakt de menselijke aangelegenheden immers rommelig, veranderlijk en onvoorspelbaar. Niemand heeft het werkelijk in de hand. Voor beroepsfilosofen die naar absolute waarheid streven is dat nogal frustrerend.
Beroepsfilosofen als Plato en, in de 20e eeuw, Martin Heidegger zijn niet alleen bij vlagen nogal lachwekkend, maar, erger, engerds als het om politiek gaat. Het is volgens Arendt geen toeval, noch een jeugdige dwaling of persoonlijke karakterfout, dat beide 'hun toevlucht hebben gezocht bij tirannen en Führers, toen ze zich met de menselijke aangelegenheden inlieten.' Plato was enige tijd de politiek adviseur van Dionysios II, de wrede tiran van Syracuse op Sicilië en Heidegger engageerde zich kortstondig met het nationaalsocialisme.
Tirannen zoals Dionysios worden in Dantes Inferno (Divina Commedia), canto 12, in bloed gekookt in de 7e cirkel van de hel, eerste ring. Illustratie in een commentaar van Alessandro Vellutello (1544) (bron: Siegel, Jane, 'Illustrations from Early Printed Editions of the Commedia,' Digital Dante (New York: Columbia University Libraries, 2017).
Beroepsdeformatie
En dat heeft volgens Arendt alles met beroepsdeformatie te maken. 'Want in de theorieën van haast alle grote denkers valt een neiging tot het tirannieke te bespeuren.' Voor hun core business, denken, trekken beroepsfilosofen zich per definitie terug uit de gemeenschappelijke en publieke wereld, zoals iederéén dat overigens tijdelijk doet wanneer zij denkt, filosoof of niet. Gewoonlijk is denken een oponthoud binnen onze dagelijkse bezigheden, maar beroepsdenkers brengen meestal langere tijd dan anderen door, ver weg van het gewoel door. Nogal wat filosofen, zoals Plato en Heidegger, lopen niet zomaar met hun hoofd in de wolken, maar nemen daar als het ware hun intrek. Bij hen gaat het mis als ze zich als filosofen (en niet als burger te midden van anderen, die ze natuurlijk óók altijd zijn) menen te moeten mengen in de menselijke aangelegenheden. Dan leggen ze de waarheid - of dat nu de klassenstrijd en de klasseloze maatschappij, het Duizendjarige Rijk, witte superioriteit of nog iets anders is - als absolute maatstaf op aan de veelvormigheid, relatieve waarheid en potentiële tegenstrijdigheid van de vele menselijke perspectieven op de gedeelde wereld.
Politiek, het handelen in de gemeenschappelijke en publieke ruimte, is gestuntel en elke poging om dat uit te bannen is gevaarlijk. Vanwege de menselijke pluraliteit is handelen in de gemeenschappelijke publieke wereld een rommeltje en aanmodderen en loopt het gemakkelijk uit de hand. Behalve in technocratische of totalitaire regimes, dan.
Ik zou zeggen: wees op uw hoede voor de filosoof die een greep doet naar de politieke macht.
Hoe dan ook, wie het laatst lacht, lacht het best.
Arendt bespreekt het verhaal over Thales en het Thracische dienstmeisje in de volgende artikelen en boek:
- 'Martin Heideger ist achtzig Jahre alt', Merkur 23 (1969), 893-902.
- The Life of the Mind I: Thinking (New York: Harcourt, 1971), 82-83. -.
- 'Philosophy and Politics', Social Research 57 (1990) (1), 73-103. Postuum gepubliceerd manuscript uit 1954.
Vertalingen hierboven zijn van de hand van Marieke Borren. Voor een mooie bespreking van Arendts reflecties op de beroepsfilosoof, de burger en de rommeligheid van de menselijke aangelegenheden, zie het toepasselijk getitelde boek 'Het Thracische dienstmeisje en de professionele denker'. Hannah Arendt en Martin Heidegger (Nijmegen 2000) van de Waalse filosoof Jacques Taminiaux.
Dr. Marieke Borren is universitair docent filosofie aan de faculteit Cultuurwetenschappen en onder andere gespecialiseerd in politieke filosofie, filosofische antropologie, filosofie van cultuur en feministische filosofie.
Binnenkort verschijnt een artikel van Borren: 'Plural Agency, Political Power, and Spontaneity' in The Routledge Handbook for the Phenomenology of Agency, eds. Erhard, C. and T. Keiling (London: Routledge). In dit artikel betoogt ze dat het onzinnig is om menselijk actorschap te ontkennen (zoals Nietzsche en sommige neo-Nietzscheanen doen), maar dat de vorm van actorschap die kenmerkend is voor het publieke domein, niets te maken heeft met soevereiniteit. Omdat handelen in de publieke ruimte inderdaad, een rommeltje en aanmodderen is en voortdurend uit de hand loopt.
Meer webcolumns