null Is er een 'recht' van de sterkste als het aankomt op cultuur?

RW_Webcolumn_Sarah_Schoenmaeckers_head_large.jpg

Is er een 'recht' van de sterkste als het aankomt op cultuur?

Webcolumn Rechtswetenschappen - door prof. dr. Sarah Schoenmaekers - februari 2025

De geschiedenis van cultuur in Europa

De Europese Unie heeft op het gebied van cultuur en taal slechts een beperkte bevoegdheid. Zo kan zij geen harmoniserende wetgevende maatregelen treffen, maar de samenwerking tussen de lidstaten enkel aanmoedigen en zo nodig hun activiteiten op het vlak van cultuur ondersteunen en aanvullen. Op deze manier kan de Unie bijdragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten, hierbij zowel de nationale en regionale verscheidenheid indachtig als het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. Wanneer het aankomt op de regulering van cultuur en taal spelen de lidstaten en lagere overheden aldus een grotere rol dan de EU.

De kracht van nationale overheden blijkt ook uit het feit dat, hoewel de Europese Unie wél bevoegd is om eigenhandig maatregelen vast te stellen die ertoe bestemd zijn om de interne markt - een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd - tot stand te brengen, de lidstaten alsnog beperkingen kunnen doorvoeren op dit vrije verkeer. Dit kan wanneer zulke beperkingen gerechtvaardigd zijn uit hoofde van een publiek belang, zoals de openbare veiligheid, de gezondheid van personen en de bescherming en stimulering van een officiële taal van een lidstaat. Lidstaten kunnen het vrij verkeer van studenten, docenten en onderwijsinstellingen aldus beperken door bijvoorbeeld een nationale taaleis op te leggen in het hoger onderwijs. Dit kwam ter sprake in de Letse zaak C-391/20 Cilevičs die aanhangig was voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en is ook een punt dat hoog op de politieke agenda staat in Nederland.

Het gebruik van het Nederlands lijkt inderdaad te verwateren, het Engels blijft zijn opmars zonder pauze en met stevige tred doorzetten. Maar hoe komt dat eigenlijk? Is dat te wijten aan de nationale overheid die niet voldoende inzet op de eigen taal? Is dat te wijten aan de Europese Unie die niet veel kan doen op het gebied van cultuur? Of is dit simpelweg een gevolg van de markt en moeten wij dit gewoon aanvaarden als een 'feit des levens'? In deze blog tracht ik deze vragen te beantwoorden door de geschiedenis van cultuur in Europa, zoals beschreven in het boek The Europeans: Three Lives and the Making of a Cosmopolitan Culture (Europeanen: Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur) van Orlando Figes, hoogleraar geschiedenis aan Birbeck College, University of London, te bespreken. Verwijzingen naar paginanummers doelen op de pagina’s uit dit boek.

De ontwikkeling van een pan-Europese cultuur

De opmars van het Engels en van andere cultuurontwikkelingen is niet beperkt tot een bepaald land. Overal in Europa, en zelfs op wereldniveau, lijken dezelfde 'trends' zich te manifesteren. Is dit iets nieuws van de afgelopen decennia? Is dit te wijten aan het bestaan van het internet? Uit het boek van Figes blijkt duidelijk dat dit niet het geval is. Hoewel een internationale culturele elite in Europa al sinds de renaissance bestond, gevormd door het christendom en de klassieke literatuur en filosofie, kwam er in de 19de eeuw een relatief breed gedeelde cultuur in heel Europa tot ontwikkeling in navolging van de grote technologische en economische ontwikkelingen die zich toen voordeden. De revolutie op het gebied van massacommunicatie en reizen (de trein), de uitvinding van de lithografie en fotografie en de opmars van de vrije markt, onttrokken zich aan de politieke zeggenschap van de natiestaat en riepen toen reeds een 'Europese cultuur' in het leven (p. 20). In de jaren 1880 ontstond in Europa een relatief vast repertoire van klassieke werken op het gebied van muziek, opera, ballet, toneel, beeldende kunst en literatuur (p. 487). Overal op het Europese continent werden dezelfde boeken gelezen, dezelfde schilderijen geproduceerd, dezelfde muziek bij mensen thuis gespeeld en in concertzalen ten gehore gebracht. De eisen van de markt waren bepalend voor deze ontwikkeling: om zeker te zijn van belangstelling, winst en succes werd het repertoire overal gestandaardiseerd (p. 494). Zo ontstond er een Europese stijl die de nationale landsgrenzen overschreed (p. 497-504). De groei van de internationale handel en de economie van de massa ging aldus hand in hand met de ontwikkeling van een pan-Europese of kosmopolitische cultuur. Het was dus de markt die de Europese canon bepaalde.

Een Europese culturele identiteit

Door velen werd dit gezien als positief. Zo noemde Victor Hugo de spoorwegen de locomotief van de vooruitgang die zal aansturen op een cultuur met een enkele taal, het Frans (p. 59). Hij sprak zijn geloof in Europees broederschap uit 'als tegengif tegen het nationalisme en zijn oorlogszuchtige neigingen' (p. 276). Voor de Europese culturele elites behelsde het Europese bewustzijn een kosmopolitisch wereldbeeld dat het resultaat was van buitenlandse reizen, het leren van vreemde talen en een open houding ten opzichte van andere culturen zonder dat dit meteen hun eigen nationale identiteit verzwakte (p. 274). Ook Goethe meende dat de culturele uitwisseling tussen verschillende landen hun literatuur kon verrijken. Hij meende dat een mondiale markt voor literatuur zou voortvloeien uit een mondiale markt voor materiële goederen en dat de culturele uitwisseling zou leiden tot een 'wereldliteratuur' (p. 485). De mondialisering van de kapitalistische markt maakte dus niet enkel de materiële productie en consumptie kosmopolitisch, maar ook de geest (p. 485). Volgens Goethe zou een internationaal corpus van literaire werken bijdragen aan het wederzijds begrip tussen de verschillende nationaliteiten en kon de literatuur zelfs een rol spelen bij de schepping van een Europese culturele identiteit (p. 486). Dit begrip, dat vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw werd gehanteerd, duidde op een gevoel van 'Europees zijn' dat de Europese burgers, los van hun nationaliteit met elkaar zouden delen (p. 534). De Europese cultuur werd gezien als een synthese van artistieke stijlen en kunstwerken afkomstig uit het hele continent en als een identiteit gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en ideeën (p. 533). De kunsten speelden een centrale rol in dit zich ontvouwende begrip en vormden een bindende kracht tussen de Europeanen (p. 535).

Verzet tegen het kosmopolitisme

Daartegenover noemden Karl Marx en Friedrich Engels het idee van een Wereldtentoonstelling dan weer 'een bewijs van geconcentreerde macht waarmee de moderne grootindustrie overal nationale grenzen vermorzelt en de lokale kenmerken van productie, samenleving en volksaard doet vervagen' (p. 178). Anderzijds stelden zij in hun Manifest der Kommunistischen Partei (1848) dat 'de eenzijdigheid en bekrompenheid met de dag onmogelijker worden en uit de vele nationale en lokale literaturen vormt zich een wereldliteratuur' (p. 485). Toch waren er vele critici die vreesden dat de toevloed van buitenlandse boeken het specifieke karakter van de eigen nationale literatuur zou uithollen. Het openstellen van landen voor internationale invloeden lokte in de kunst en politiek veelal een nationalistische reactie uit. Nationalistische bewegingen streden om zich los te maken van multinationale rijken, zoals in Hongarije, de Tsjechische landen, Servië, Kroatië, Polen, Oekraïne en Ierland. Alle Europese landen waren steeds meer aangewezen op hun cultuur, en dan bovenal op de brede verspreiding van de literatuur in hun landstaal, om de eigen gemeenschap bijeen te houden (p. 482). Overal in Europa klonk reeds vanaf de jaren 1870 toenemend verzet tegen het kosmopolitisme dat de Europese cultuur vanaf de eerste decennia van de 19de eeuw had gedefinieerd. Deze vrees leek te kloppen, want anders dan verwacht leidde de internationalisering van de literatuur en de versnelling en verbreding van het vertaalproces niet tot meer diversiteit in de nationale culturen, maar juist tot een toenemende eenvormigheid of standaardisering van literaire vormen die maakte dat heel Europa dezelfde boeken las. De reacties voedden de groei van het politiek nationalisme in Europa, een ontwikkeling die uiteindelijk uitliep op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (p. 532).

Hoewel de illusie van een Europese cultuur ten onder ging in de Eerste Wereldoorlog, kreeg het ideaal van een samenhangende Europese culturele identiteit in de naoorlogse jaren pas echt erkenning. Het 'Europese project' had, om de neergang te keren, behoefte aan een idee van Europa dat zijn speciale aard en plaats in de wereld hoog hield en de nadruk kwam hierbij steeds sterker te liggen op de Europese hoge cultuur als de bron van deze identiteit. Progressieve denkers gingen Europa en zijn cultuur steeds meer zien als een gedeeld erfgoed (p. 536).

Verklaring van Kopenhagen

Een echte formalisering van deze Europese identiteit kwam er met de Verklaring van Kopenhagen aangaande de Europese identiteit uit 1973. Deze Verklaring kwam er meer dan twintig jaar na de oprichting van het eerste supranationale samenwerkingsverbond tussen Europese landen: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, waarmee zowel een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal werd gecreëerd (economisch doel), als een Frans-Duitse verzoening werd bewerkstelligd ter voorkoming van een nieuwe oorlog. Met de Verklaring van Kopenhagen wilden de lidstaten er o.a. voor zorgen dat de rijke verscheidenheid van hun nationale culturen zou worden behouden. De representatieve democratie, de rechtsstaat, sociale rechtvaardigheid en het respect voor mensenrechten werden beschouwd als fundamentele elementen van de Europese identiteit. Deze elementen kunnen we nu, tezamen met nog een aantal andere, terugvinden in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarin zij als 'waarden waarop de Europese Unie berust' worden benoemd. Ook in zaak C-156/21 Hongarije tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie wordt door het Hof van Justitie van de Europese Unie aangegeven dat deze waarden de wezenlijke identiteit van de Unie als gemeenschappelijke rechtsorde bepalen. Hoewel in het boek van Figes het begrip 'Europese identiteit' aldus enkel of vooral betrekking had op de kunsten, wordt dit begrip thans politieker ingekleed.

De gulden middenweg

Wat levert al deze informatie nu op wanneer we het hebben over de verengelsing van onze maatschappij en standaardisering of homogenisering van onze cultuur?

  • Ten eerste dat dit geen nieuw fenomeen is.
  • Ten tweede dat reeds in de 19de eeuw spanning tussen gevoelens van vaderlandsliefde en het kosmopolitisme de identiteit van de Europese politiek vormde.
  • Ten derde dat vooral de markt bepaalt wat de markt wenst, en niet zozeer de nationale of Europese politiek.
  • Ten vierde dat het nastreven van een Europese identiteit niet hoeft te leiden tot het nastreven van eenheid in de zin van uniformiteit maar wel in de zin van harmonie.

De markt domineert onze cultuur, maar de markt, dat zijn wij. Zoals het vrij verkeer kan worden beperkt om ziekteverspreidingen te voorkomen (denk aan COVID-19), zo kan de markt ook een halt worden toegeroepen om cultuur te beschermen. De vraag kan worden gesteld ‘of de markt dit wel wenst’. De meeste mensen willen niet besmet raken met een levensbedreigend virus of een andere ziekte krijgen die mogelijk kan worden ingeperkt door het dichtzetten van de grenzen. Maar zien zij kennis van de eigen taal en cultuur ook als ‘levensnoodzakelijk’, als een aspect dat toelaat het vrij verkeer in te perken zoals taaleisen in het hoger onderwijs? De uitslag van de verkiezingen doet denken dat het antwoord op deze vraag bevestigend is, hoewel de vraag kan worden gesteld of taalbeleid de doorslaggevende factor is waarom er op een bepaalde partij wordt gestemd. De markt heeft ons in het verleden laten kennismaken met de opera’s van Verdi, maar niet met opera’s van minder bekende tijdgenoten. Dit is zeker een verlies, maar een verlies dat wij mede hebben bewerkstelligd. Zal de Nederlandse taal eenzelfde lot ondergaan? De tijd zal uitwijzen wat het antwoord op deze vraag zal zijn. Wellicht zal het zo een vaart niet lopen. Toch zullen er steeds twee stromingen blijven bestaan, net zoals in de 19de eeuw. Zij die meegaan met de trends van de tijd (verengelsing) en zij die blijven vasthouden aan de eigen culturele tradities en taal. Ik vermoed dat ook hier de markt uiteindelijk zal winnen. Anderzijds leert de geschiedenis dat het zonde is geen aandacht te schenken aan culturele aspecten en talen die minder gebruikt worden op Europees of mondiaal niveau, want zo gaat veel kennis verloren. Een gulden middenweg bewandelen lijkt dan ook levensnoodzakelijk voor deze talen. Instellingen zoals de Europese Unie kunnen zorgen voor een balans, door enerzijds de vrije markt te stimuleren, en anders bij te dragen aan de ontplooiing van de nationale en regionale culturen. En de waarden van de Europese Unie, die kenmerkend zijn voor onze Europese identiteit, zullen, meer dan ooit, ertoe bijdragen dat het Europese continent zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van interne opstoten. Als het aankomt op cultuur is er dus geen ‘recht’ van de sterkste! Niettemin is het zo dat door de storm te trotseren, de kracht van het anker wordt gevoeld!