'Ons Nicolaas goet heylig man, die van zijn paard niet komen kan'
Ik heb zelf nooit in Sinterklaas geloofd. Mijn moeder vond het pedagogisch onverantwoord om haar kinderen dergelijke verzinsels op de mouw te spelden. Sinterklaas bestaat niet, zei ze steevast, en die cadeautjes komen van mij. Toch werd mijn ongeloof op een dag aan het wankelen gebracht. Mijn zus en ik vermaakten ons in de sinterklaastijd graag met het uitwisselen van alternatieve sinterklaasliedjes. Op een avond, voordat Sint-Nicolaas met zijn gevolg onze school zou aandoen, zongen wij vol overgave hoe de goedheiligman naar de maan vloog, op de pot zat, of in bad viel, totdat mijn moeder ons tot stilte maande. De volgende dag riep Sinterklaas mijn zus en mij ten overstaan van de hele school op het matje. Hij had ons tijdens zijn ronde over de daken toevallig horen zingen en wilde wel eens weten wat dat te betekenen had. Ik kon me op dat moment niet voorstellen dat mijn moeder ons verlinkt had. Zou Sinterklaas dan toch..?
Rond 1800 was men, geheel in lijn met de ideeën van de Verlichting, ook van mening dat ouders hun kinderen niet moesten voorliegen omtrent het bestaan van sprookjesfiguren als Sinterklaas. In school- en kinderboeken werd het sinterklaasfeest voortdurend van alle magie gezuiverd, zoals bijvoorbeeld in een leesboekje uit 1810, waarin Kareltje aan zijn moeder vraagt: Wie is Sinterklaas?, en moeder antwoordt: Daar is niemand, die Sinterklaas heet. 't Is maar een dag, die men zoo genoemd heeft, en op welken men aan de kinderen, die zoet zijn, wat lekkers geeft (…).1 Nu was dat ook niet zo gek, als je bedenkt dat Sinterklaas in die tijd op veel plaatsen als een boosaardige boeman verscheen, die met veel geraas, kettingen, een masker of een zwartgemaakt gezicht de kinderen de stuipen op het lijf moest jagen. Dit gebruik werd door de negentiende-eeuwse volksverheffers als barbaars bestempeld en de veranderende opvattingen over opvoedingsmethoden vroegen dan ook om een terugkeer naar de oorspronkelijke en historische Sint-Nicolaas, de beschaafde bisschop, die tot voorbeeld kon strekken voor allen.
Zo’n tweehonderd jaar eerder was het juist de figuur van de bisschop geweest die op verzet was gestuit. Volgens de zeventiende-eeuwse vertegenwoordigers van de gereformeerde kerk werd het Sint-Nicolaasfeest gekenmerkt door verspilling en voedde de verbeelding van de katholieke bisschop in peperkoek en speculaas de 'paapse bijgelovigheden'. De Goudse dominee Jacobus Sceperus verfoeide ouders die hun kinderen wijsmaakten dat het de heilige Nicolaas was die hun schoenen vulde met 'veele snoeperyen van appelen, nooten, koecken, vijgen, rosijnen, suycker, gelt, gout, silver, allerhande kindertuych en poppegoet.'2 In 1658 beschrijft hij vol afkeuring hoe een vader zijn best doet om de sinterklaasfantasie tot leven te brengen door met hoefijzers de voetstappen van het paard van Sint-Nicolaas na te bootsen op het dak.
Ondanks de aanhoudende kritiek van predikanten en verbodsbepalingen vanuit overheden leefde Sint-Nicolaas voort in de geest van zowel katholieken als protestanten, maar zonder vaste verschijningsvorm. Op prenten en in teksten uit de achttiende eeuw vertoont hij zich in verschillende gedaanten en uiteenlopende rollen: als bisschop, als vorst of rijke edelman, als huwelijksmakelaar of koppelaar, als boeman, maar ook als een komisch personage. Jan van Gysen beschrijft in 1720 hoe Sinterklaas in Amsterdam verkleed als Harlekijn verschijnt, en lekkernijen uitdeelt aan de kinderen.3 En op een centsprent uit ca. 1750 is Sint-Nicolaas weergegeven als nar met een zotskap op, voorzien van het onderschrift: 'Ons Nicolaas goet heylig man, die van zijn paard niet komen kan.' Ook in de achttiende eeuw zong men enigszins oneerbiedige liedjes over de Sint, die blijkbaar op de lachspieren werkte:
'Sint Nicolaes,
Die Goeye Sul, en Milden Baes,
Kwam my lest onverwagt verschynen,
En opende myn bed Gordynen,
Met groot geraes.'4
'Zij laggen om Zint Nicolaas
Die met een ketting loopt,
En maakt een drommels groot geraas
Terwijl hij moppen koopt,
ô Klaas! 't geraas, enz.'5
Tot in de negentiende eeuw bleef Sint-Nicolaas hier en daar opduiken als een kluchtige potsenmaker. Op reclameaffiches en in krantenadvertenties werd hij soms voorgesteld als een Jan Klaassen of Hansworst. Auteur Marten Douwes Teenstra riep in 1853 dan ook niet voor niets uit: 'Wat zot figuur en dwaze voorstelling is er in verloop van eeuwen niet van den braven en eerwaarden bisschop Sint Nicolaas door geestelijken en schooljongens, groote en kleine kinderen geworden? Een reizende Hansworst te paard of op klompen (…).'6 De figuur van de nar wekte niet alleen de spotlust op, maar was tegelijkertijd ook slim en leverde satirisch commentaar. Hij kon op een ludieke manier kwesties aan de kaak stellen zonder dat daar consequenties aan verbonden waren, een functie die Sinterklaas tegenwoordig in veel huishoudens nog steeds vervult via de uitwisseling van surprises en gedichten.
Dat dit laatste gebruik ook al een tijdje meegaat, vertellen diverse dagboeken uit het begin van de negentiende eeuw. Binnen welgestelde families in Amsterdam werden ter voorbereiding op de Sint-Nicolaasavond al dagen van tevoren surprises in elkaar geknutseld en gedichten geschreven, altijd afkomstig van Sint-Nicolaas, en dikwijls met een steek onderwater. Niet alleen in het intieme sociale domein, maar ook in de publieke ruimte speelde de satirische functie van het sinterklaasfeest een rol. Zo werden bijvoorbeeld vanaf de jaren '70 van de negentiende eeuw door Utrechtse studenten optochten georganiseerd op de avond van 5 december, waarbij Sint-Nicolaas en zijn knecht door de stad trokken, gevolgd door allerhande verklede figuren die maatschappelijke vraagstukken parodieerden.
Wie zich in de geschiedenis van de sinterklaasviering verdiept, komt er al snel achter dat de ware Sint-Nicolaas niet bestaat. Zijn personage is opgebouwd uit een complex web van vormen, functies en betekenissen, die elkaar afwisselen en overlappen, en die al naar gelang de behoeften van een bepaalde groep in een bepaalde tijd op de voorgrond treden of (opnieuw) geconstrueerd worden.
De behoefte om het beeld van Sinterklaas te fixeren, keert traditiegetrouw ook altijd terug. In een krantenartikel uit 1872 is de auteur tevergeefs op zoek naar de Sint-Nicolaas uit zijn jeugd: 'Mijn Sinterklaas was een man te voet met een grove pij en een bonte muts. (…) Ik heb de Kalverstraat en Nieuwedijk bezocht. Geen spoor was er van mijn ouden vriend te vinden. De lui hadden hem ja! gezien. Ze hadden hem over de daken hooren rijden. (…) Vanavond als 't donker was, zou er boven de deur zelfs een kolossale bisschop te paard prijken, door gaslicht in goud en purper gedoscht. Toch was 't mijn Sinterklaas niet.'7 De schrijver heeft weinig op met de overdaad rond het sinterklaasfeest en verlangt terug naar de 'inquisitorialen toon' van de sobere bisschop uit zijn kinderjaren.
Tradities zijn voortdurend in beweging, en tegelijkertijd is er niets nieuws onder de zon. Mijn Sinterklaas was zowel een bisschop, een boeman, als een zot. En voor heel even een magisch wezen dat daadwerkelijk met paard en al in het donker over de daken reed.
Centsprent (detail), J. Kannewet no. 96, 1750-1780, Fries Museum Leeuwarden
Nieuwe Rotterdamsche courant, 04-12-184 8
Reclameaffiche van J.H. van de Weijer, 1848, Groninger Archieven 1536-4777
1 Nieuw Nederduitsch A.B., spel- en leesboekje, Utrecht 1810, pp. 34-35.
2 J. Sceperus, Geschenck, op geseijde St. Nicolaes avont aen allen ingesetenen van Gouda, Gouda 1658, p. 184.
3 Jan van Gysens maandaagse Amsterdamsche merkurius, Amsterdam 1720.
4 Apollo's nieuwe-jaers-gift. Aen het bekoorlyke Hollandsche jufferschap, ’s-Gravenhage 1745, p. 88.
5 Het vrolyk Catootje, Amsterdam 1802, p. 37.
6 Marten Douwes Teenstra, De kinderwereld: ernst en luim, Groningen 1853, p. 225.
7 ‘Sinterklaas’, Het nieuws van den dag : kleine courant, 06-12-1872.
Meer webcolumns