RW_Onderzoek_WODC_SienDevriendt_head_large.jpg

Sien Devriendt over haar rol bij het WODC-onderzoek naar openbare registers

'Het is echt een cadeau'


Een multidisciplinair team onderzoekers uit de faculteit Rechtswetenschappen en Bètawetenschappen onderzocht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) de openbaarheid van dertien openbare registers, die onder het beheer staan van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de Raad voor de Rechtspraak. Onder leiding van hoogleraar Gegevensbescherming en Privacyrecht Anna Berlee ging het onderzoeksteam aan de slag met de vraag: Is de openbaarheid van de persoonsgegevens in de onderzochte openbare registers in overeenstemming met het Europese gegevensbeschermingsrecht?

De inhoud, conclusies en aanbevelingen zijn na te lezen in een vuistdik rapport dat begin september 2025 werd gepubliceerd op de website van het WODC. Een mijlpaal, waar uiteraard veel inzet en hard werk aan vooraf ging. Want hoe gaat zo’n WODC-onderzoek achter de schermen in zijn werk? Hoe stem je alles goed op elkaar af, en hoe werk je naar een volledig rapport toe? Enkele maanden voor de publicatie spraken we met Sien Devriendt, universitair docent Staatsrecht en Encyclopedie, die zowel onderzoeker als coördinator was.

Misschien is het om te beginnen handig om kort uit te leggen wat jullie verstaan onder een openbaar register?

'Eerst en vooral is het belangrijk om te weten dat er niet echt een eenduidige definitie is van openbare registers, niet in de wetgeving en ook niet in de rechtswetenschappelijke literatuur. Dat betekent dat wij als onderzoekers zelf een definitie hebben gegeven die het beste daarop aansluit. Bij ons onderzoek zijn we ervan uitgegaan dat het gaat over overheidsregisters die bij wet zijn ingesteld, die persoonsgegevens bevatten en die voor iedereen zijn in te zien zonder opgaaf van een belang of reden, en ook zonder dat je een bepaalde hoedanigheid hoeft te hebben, zoals notaris of advocaat.'

Kom je als burger wel eens in aanraking met zo’n openbaar register?

'Er kunnen natuurlijk persoonsgegevens van jou als burger opgenomen zijn in zo’n openbaar register. Ik neem even het Centraal Gezagsregister als voorbeeld, het register dat ik zelf heb onderzocht. In dat register staan rechtsfeiten van minderjarigen. Je moet weten: alles wat niet automatisch uit de wet voortvloeit, komt in dat Centraal Gezagsregister terecht. Stel, je bent een ongehuwd koppel. Normaal gezien krijg je, als je samen een kind krijgt, binnen een huwelijk automatisch gezamenlijk ouderlijk gezag. Maar als je ongehuwd bent, vloeit niet uit de wet voort wie het gezag heeft. Dat wordt dan opgenomen in het Centraal Gezagsregister (al geldt sinds 2023 dat erkenning door een ongehuwd koppel wél automatisch gezag meebrengt, zodat opname niet altijd meer nodig is). Dat is handig voor de politie, voor het geval een minderjarige ’s nachts ergens inbreekt en de agenten willen weten wie de ouders zijn, maar ook bijvoorbeeld voor andere overheidspartijen, onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, de douane of gewone burgers. Er zijn veel situaties denkbaar die beslissingen vereisen van de persoon die het gezag over de minderjarige heeft.’

Nu we dit helder hebben, is het wellicht goed kort vertellen waar jullie onderzoek precies over gaat?

'Het is zo dat openbaarheid van persoonsgegevens via openbare registers al langer dan vandaag spanningen oplevert met privacybelangen. Er zijn risico’s aan verbonden. Dat is niet nieuw: we weten dat openbaarheid kan leiden tot intimidatie en zelfs fraude. Aanvankelijk was het niet altijd noodzakelijk om daar juridisch tegen op te treden. Maar in tijden van AI en digitalisering is de noodzaak om de openbaarheid te herbeoordelen alleen maar toegenomen: door het gemak waarmee gegevens tegenwoordig geraadpleegd kunnen worden, worden de risico’s op misbruik groter.'

'Het doel van het onderzoek was dan ook om bij een aantal registers van de Raad voor de Rechtspraak en het ministerie van Justitie en Veiligheid na te gaan wat die specifieke registers precies doen aan privacy- en gegevensbescherming. Het mooie aan dit onderzoek is dat we ook registeroverstijgend hebben gewerkt. Zo hebben we niet alleen bij elk specifiek register onderzocht welke technische en organisatorische privacybeschermende maatregelen worden toegepast, maar ook wat de registers van elkaar kunnen leren. Dat is niet alleen van belang voor de huidige situatie, maar ook voor de toekomst: zijn de onderzochte registers wel toekomstbestendig?'

Vanuit wie kwam de vraag om de geselecteerde registers te onderzoeken? En hoe is dat uiteindelijk uitgevloeid in een WODC-onderzoek?

'Eigenlijk kwam die vraag vanuit de beheerders van de openbare registers zelf, op aansporing van de Autoriteit Persoonsgegevens, die al langere tijd wees op de spanning tussen privacy en wetgeving enerzijds en de praktijk van de openbare registers anderzijds. Mede op basis daarvan, en door een belangrijke uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie uit 2022 over het zogenaamde UBO-register, heeft het WODC op een gegeven moment besloten dat er een wetenschappelijk onderzoek moest komen. Sommige onderzoeken pakt het WODC zelf op, andere onderzoeken worden uitbesteed en als opdracht openbaar gezet namens de minister van Justitie en Veiligheid. Het WODC schrijft hier zelf de onderzoeksvragen voor uit en bepaalt ook de methode. Vervolgens kunnen erkende organisaties of universiteiten op basis van een offerte hierop inschrijven. Zo is het ook gegaan met ons onderzoek.'
 
En toen moesten jullie van start. Hoe ging dat precies?

'Anna werd vanzelfsprekend projectleider. Zij was van mening dat er ook een coördinator nodig was: op die manier ben ik aangesloten. Ik wil benadrukken hoe waardevol het is dat hoogleraren (of hoofddocenten) andere onderzoekers helpen groeien. Zij betrekken collega’s bij zulke projecten en zorgen ervoor dat we - ik denk dat ik ook namens anderen spreek - op de juiste plek worden ingezet. Dat merkte ik bijvoorbeeld ook bij het vorige WODC-project waaraan ik deelnam, over de gevolgen van uitsluiting van ex-leden door religieuze gemeenschappen onder leiding van Mirjam van Schaik: ook zij heeft (hoofd)docenten aangespoord om bij dat project aan te sluiten. Ik denk dat dat alleen maar appreciatie verdient. Hoogleraren of hoofddocenten die je helpen groeien en je op de juiste plek inzetten: dat is onderzoek doen.'

Hoe hebben jullie, toen het team eenmaal compleet was, het onderzoek aangepakt?

'Uiteraard moesten we eerst - zoals ik zei - helder definiëren wat we onder openbare registers verstonden en op basis van scherpe criteria bepalen welke openbare registers we uiteindelijk zouden onderzoeken (want niet alle registers bleken aan de criteria te voldoen). Ook moesten we alle onderzoeksvragen en subvragen goed theoretisch inkaderen en hebben we - op basis van de expertise van elke onderzoeker - de registers verdeeld. Elke onderzoeker heeft dan bij zijn eigen register of registers onderzocht hoe dat register tot stand is gekomen, hoe het wettelijk is 'ingebed', in hoeverre de openbaarheid in verhouding staat tot het evenredigheidsbeginsel, door wie het register wordt geraadpleegd en welke privacybeschermende maatregelen er (nu al) worden genomen, etc. Ook hebben we bijvoorbeeld semigestructureerde interviews afgenomen met de beheerders van alle registers.'

'Hiervoor hebben we gewerkt in een team van in totaal zeventien personen: elf onderzoekers (Anna en ik inclusief) - van wie tien uit onze rechtenfaculteit en één onderzoeker van de bètafaculteit -, een medewerker van het projectbureau, twee student-assistenten die elkaar hebben afgewisseld met de transcripties van de interviews, een secretaresse, een vormgever en een redacteur. Daarnaast hadden we een heel prettige samenwerking met de onafhankelijke begeleidingscommissie, die speciaal voor dit onderzoek was samengesteld, en hebben we intensief contact gehad met de beheerders en de medewerkers van de onderzochte registers. Die hebben eigenlijk ongelooflijk veel werk verricht: ze beantwoordden niet alleen heel snel al onze vragen, maar hebben ook een uitgebreide feitencheck gedaan, en dat vaak op korte termijn.'

Hoe hebben jullie uiteindelijk alle uitkomsten van jullie onderzoek geformuleerd? Hebben jullie het gepresenteerd als adviezen, of zijn jullie wat stelliger geweest?

'Belangrijk om te weten is dat we als onderzoekers uiteraard onafhankelijk zijn en in principe alleen feiten presenteren, maar dat neemt niet weg dat we wel een bepaalde richting kunnen aanduiden. Ik neem weer even het Centraal Gezagsregister als voorbeeld. Het is een openbaar register, dus voor iedereen in te zien zonder dat daarbij een belang of reden moet worden opgegeven. Nu is het zo dat er soms wel verificatievragen gesteld worden: het kan zijn dat de rechtbank waar je het register wil inzien bijvoorbeeld naar de geboortedatum van de minderjarige vraagt van wie je gegevens wilt inzien. Die verificatie werkt als een soort filter: je moet eerst die vragen beantwoorden, en pas daarna krijg je toegang. Dit doet geen afbreuk aan de openbaarheid van het register. Dit is anders wanneer blijkt dat stelselmatig wordt gevraagd naar iemands belang of hoedanigheid. Dan kunnen we op basis van ons onderzoek zeggen: de openbaarheid zou uit de wetgeving moeten worden geschrapt.'

'Bij het Centraal Gezagsregister hebben we daadwerkelijk vastgesteld dat bepaalde zaken openbaar zijn, zonder dat die stroken met het doel van het openbaar maken van de in het register geregistreerde informatie. Hierbij hebben we geadviseerd om die vaak gevoelige zaken - het gaat immers om minderjarigen - alleen toegankelijk te maken voor partijen met een bepaald belang. Waarom is dat belangrijk? In het kader van dataminimalisatie, dus dat je alleen die gegevens openbaar maakt die nodig zijn om het doel te bereiken en niet meer dan dat.'

Hoe vond je het om naast onderzoeker ook coördinator te zijn? Wat hield dat precies in?

'Op het ene moment ben je bezig met data en interviews inplannen en daarnaast ben je ook gewoon zelf diepgaand onderzoek aan het doen. Het heeft me soms wel uitgedaagd, omdat je dezelfde deadlines moet halen als de onderzoekers die enkel met onderzoek bezig zijn. Ik wist dus telkens, als ik een deadline opleg, dan zit ik gewoon in hetzelfde schuitje. Ik ga niet iets opleggen wat onmogelijk is, want dan leg ik mijzelf ook het onmogelijke op. Zo is het wel goed om de vinger aan de pols te houden.'

'Ik moest wel eens 'streng' zijn om op schema te blijven, maar ik moet echt zeggen dat alle onderzoekers zeer professioneel en zeer flexibel waren. Zij hebben eigenlijk mijn zaak als coördinator gemakkelijk gemaakt, omdat alle neuzen dezelfde kant op stonden. We hadden allemaal heel duidelijk voor ogen wat de opdracht was en waren echt gemotiveerd. Ik vond het dus een leuke combinatie, maar ook zeker uitdagend.'

Zou je het, ondanks alle druk, allemaal nog een keer opnieuw doen?

'Ja, ik zou het echt oprecht opnieuw doen. Privacy en gegevensbescherming zijn binnen 'mijn' sectie, die zich richt op het publiekrecht, altijd al belangrijk gevonden, en ik heb me daarbij steeds gesteund gevoeld door onze sectievoorzitter Carla Zoethout, die daar ook ruimte voor bood. Bovendien heb ik mensen ontmoet die ik anders nooit zou hebben ontmoet. Ik heb zelf heel veel bijgeleerd, ook qua manier van omgaan en een team aansturen. Dat kan je, denk ik, niet met een 'gewoon' onderzoek. Dat is het waardevolle aan zo’n WODC-onderzoek. Het is echt een cadeau.'

'Sowieso zijn WODC-onderzoeken altijd waardevolle projecten, of ze nu zelf door het WODC worden verricht of door externen. Omdat het altijd gaat over wetenschappelijk onderzoek en wetenschap is objectief. In die zin kan het vaak helpen om verhitte debatten te nuanceren. Rechtswetenschappelijk objectief onderzoek biedt zo een meerwaarde ten opzichte van de politieke visie.'

'Een WODC-rapport hoeft ook geen einde te betekenen. Het is eerder een begin: vaak zie je er reacties op komen en zet het weer iets in gang. Het mooie is dat het ook valoriserend werkt: je komt in de media, je wordt gevraagd om interviews te geven. Ik hoop dat het nog lang mag blijven bestaan.'