Feiten en fabels over leren: wat kunnen we leren van de neurowetenschappen?
Onderwijs moet rekening houden met individuele verschillen in hersenontwikkeling
Hoe zijn onze hersenen eigenlijk in staat om te leren? Renate de Groot vergeleek de ontwikkeling van het menselijke brein met de bouw van een huis, waarbij ouders en docenten als onderaannemers helpen om netwerkverbindingen efficiënter te ontwikkelen. De Groot legde enkele stellingen voor om de kennis van het aanwezige publiek te testen.
Feit of fabel?
Het eerste feit, 'Leren vindt plaats door veel te herhalen', werd unaniem beaamd. Inderdaad, leren berust op de aanleg van verbindingen tussen zenuwcellen die kunnen versterken of verzwakken. Hoe meer stimulatie, hoe sterker deze netwerken worden, dus herhalen is in het onderwijs onmisbaar.
Feit of fabel?
Het tweede feit was controversiëler: 'Op basis van breininzichten moet er gescheiden onderwijs komen voor jongens en meisjes'. Het klopt dat er een verschil is in hersenrijping tussen jongens en meisjes, maar leerlingen ontwikkelen zich in het algemeen verschillend, ongeacht geslacht. Leerkrachten moeten daarom rekening houden met individualiteit in de klas.
Feit of fabel?
Bij het laatste feit, 'Executieve functies kun je aanleren/trainen', ging het publiek massaal de mist in, want dit bleek een fabel. De hersengebieden die hierbij een rol spelen, zoals het werkgeheugen, kun je niet trainen. De basale executieve functies ontwikkelen zich met de leeftijd en per individu verschillend. Je kunt wel hierop inspelen door bijvoorbeeld effectieve leerstrategieën aan te leren.
De conclusie van De Groot was daarom: elke lerende is uniek en ouders en leraren kunnen het leerproces positief beïnvloeden door rekening te houden met individuele verschillen en behoeften.
Verschillen in prikkelverwerking
De faculteitsdag Onderwijswetenschappen stond in het teken van de mogelijkheden en beperkingen van de menselijke hersenen om te leren en implicaties daarvan voor de dagelijkse onderwijspraktijk.
In de workshop van Celeste Meijs, net als De Groot verbonden aan de vakgroep Voorwaarden voor een leven lang leren, stonden unieke leerbehoeften en verschillen eveneens centraal. Meijs gaf een samenvatting van de wetenschappelijke inzichten uit het WOBBLE-project. Dat project richtte zich op sensorische prikkelverwerking in de klas. Waarom luistert de ene leerling aandachtig naar de uitleg van de leerkracht, terwijl de andere onrustig wiebelt en snel afgeleid raakt? Dit heeft te maken met de verschillen waarin de hersenen kunnen omgaan met prikkels. Sommige leerlingen hebben een lage prikkeldrempel, hanteren een passieve strategie om zichzelf tegen prikkels te beschermen of raken snel ontregeld in bepaalde situaties.
Stappenplan
Meijs reikte het publiek een stappenplan voor leerkrachten aan, waarmee zij voor iedere leerling met een niet-optimale sensorische prikkelverwerking kunnen bepalen welke hulpmiddelen ze in de klas kunnen inzetten. Te denken valt aan koptelefoons, wiebelkussens of friemelmateriaal. Daarbij is het wel van belang dat leerkrachten ook advies vragen aan een ergotherapeut. Kortom, wetenschappelijke inzichten benadrukken hoe belangrijk het is om rekening te houden met individuele verschillen tussen leerlingen, zo luidde de take home message van deze faculteitsdag. En met de huidige problemen in het onderwijs, zoals overvolle klassen, kan dat nog wel eens lastig zijn.
Het praktische stappenplan voor leerkrachten is gratis te downloaden.