Oratie: De bewijsregeling in het Nederlandse strafrecht moet beter
De Arnhemse villamoord: foutief oordeel?
Op 2 september 1998 werd de 63-jarige Geke levenloos aangetroffen in haar villa aan de Apeldoornseweg in Arnhem. De bewoonster was door het hoofd geschoten. Voor deze roofoverval zijn acht verdachten onherroepelijk veroordeeld. Een negende verdachte pleegde zelfmoord. Een tiende verdachte, die in Duitsland woont, is voor zijn mogelijke aandeel in de roofmoord in Duitsland nooit vervolgd. De Duitse autoriteiten hadden hem op verzoek van Nederland gearresteerd, maar beëindigden het voorarrest omdat ze vonden dat er onvoldoende bewijs tegen hem was.
Leemte in de bewijsregeling in het Nederlands strafrecht
Case closed? Niet dus. Er wordt namelijk getwijfeld aan de juistheid van het oordeel in deze zaak, ook bekend als de Arnhemse villamoord. Volgens de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken is er sprake van een zogenaamde 'potentieel onveilige veroordeling'. Er zijn twee verzoeken geweest tot herziening, maar beide zonder succes. Een mogelijk verkeerd vonnis en toch wordt er niet opnieuw naar gekeken? Hoe kan dat? Volgens Wilma Dreissen legt de Arnhemse villamoord een leemte bloot in de wijze waarop het strafrechtelijke bewijsoordeel in Nederland is geregeld.
Bewijs in strafzaken: een heikele kwestie
In een strafzaak moet de rechter op basis van de sporen in het heden een reconstructie maken van wat er in het verleden is gebeurd. Meestal gaat dat goed, maar er zijn ook 'moeilijke zaken' waarin dat een uitdaging kan zijn. De bewijsregeling in het strafrecht schrijft voor aan welke eisen bewijzen moeten voldoen en waar een rechter rekening mee moet houden bij zijn oordeel. In haar oratie zet Dreissen eerst uiteen wat die eisen zijn en hoe die eisen in een strafprocedure worden gewaarborgd. Vervolgens laat ze aan de hand van de Arnhemse villamoord-zaak zien waar de leemte in de bewijsregeling zit.
De vrijheid van bewijswaardering aan banden gelegd
Als er twijfels zijn over een uitspraak, kan herziening worden aangevraagd. Voorwaarde is dan dat er een 'novum' is: een nieuw feit dat - als het bekend was geweest ten tijde van de rechtszaak - toen tot een ander oordeel had kunnen leiden. Onvolledigheid en onvolkomenheden in de bewijswaardering gelden echter niet als 'novum'. De huidige herzieningsregeling kijkt daar niet naar en gaat ervan uit dat de feitenrechter álle feiten heeft gezien en ze allemaal juist heeft meegewogen in zijn oordeel en de motivering daarvan. Maar, hoe weten we of de strafrechter bij de waardering van het bewijsmateriaal geen fouten heeft gemaakt? De controle daarop ontbreekt zowel in cassatie als bij de beoordeling van een herzieningsverzoek. Dreissen pleit er dan ook voor dat in de cassatieprocedure ook de volledigheid en de juistheid van de bewijswaardering wordt getoetst door de Hoge Raad. De vrijheid van de feitenrechter op dit punt moet aan banden worden gelegd, opdat 'unsafe convictions' worden voorkomen, aldus Dreissen.
Oratie ook live te volgen
Prof. mr. dr. Wilma Dreissen spreekt haar oratie 'De leemte in onze bewijsregeling' uit op donderdag 29 juni 2023 om 16.00 uur in de aula van de Open Universiteit in Heerlen (gebouw Pretoria). Aanmelden voor de oratie kan via ou.nl/uitnodiging. De oratie is online te volgen via ou.nl/live.
Over prof. mr. dr. Wilma Dreissen
Wilma Dreissen (Geleen, 1966) promoveerde in 2007 aan de Universiteit Maastricht op het proefschrift getiteld 'Bewijsmotivering in strafzaken'. Sinds 2009 is zij verbonden aan de Open Universiteit, eerst als universitair hoofddocent en sinds 2020 als hoogleraar straf- en procesrecht. Daarnaast is Dreissen sinds 2009 rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Limburg.
Wilma Dreissen