Plea bargain in Nederland
Betekent het jaar 2021/2022 voor het straf(proces)recht een heuse ommekeer? 'Jazeker', zegt Peters onder verwijzing naar recente jurisprudentie. Afgelopen jaar is de plea bargain in onze strafpraktijk geïntroduceerd, in het Nederlands 'procesafspraken' genoemd. We kennen haar natuurlijk van de Amerikaanse tv-series, waar stevige onderhandelingen tussen verdediging en aanklager plaatsvinden. De aanklager belooft bijvoorbeeld doodslag in plaats van moord ten laste te leggen en een lagere straf te eisen in ruil voor een schuldbekentenis van de verdachte. De laatste hoeft nu niet voor een jury terecht te staan en het gerechtelijke apparaat wordt ontlast. In de VS wordt zo’n 94% - 97% van de strafzaken op deze wijze afgedaan. Dat percentage komt ongeveer overeen met de 90% van de strafzaken die in Nederland buitengerechtelijk wordt afgedaan.
Europa
In Europa heeft de Raad van Europa in 1987 een Recommendation aangenomen met de bedoeling enkele handreikingen te doen ter vereenvoudiging en versnelling van de strafprocedure. Dit belangrijke, maar niet bindende, document houdt onder meer in dat, mits de (grond)wetgeving dat toelaat, een guilty plea-procedure mag worden geïntroduceerd in een openbare zitting, na een schuldbekentenis van de verdachte en nadat de rechter de gelegenheid heeft om beide kanten te horen. Inmiddels is de plea bargain in zevenentwintig van de dertig staten van de Raad van Europa doorgedrongen, behalve in Nederland. Voor ons land besloot minister Donner in 2003 dat de plea bargain niet past bij de Nederlandse procestraditie waar de rechter een actieve rol bij de waarheidsvinding vervult en vervolgens de bewijsbeslissing neemt. Bovendien werd het niet wenselijk geacht om elke bekentenis met strafvermindering te belonen. De toen al bestaande overbelasting van het gerechtelijk apparaat diende dus anderszins te worden teruggedrongen. Desondanks is, onder druk van een nog grotere overbelasting van justitie, vorig jaar gestart met een voorzichtige introductie van procesafspraken in Nederland. De huidige minister van Justitie en Veiligheid acht een wettelijke grondslag daarvoor niet nodig en volstaat met (gepubliceerd) beleid van het openbaar ministerie.
Onderzoek
Empirisch onderzoek laat zien dat de plea bargain uiterst kwetsbaar is. Weliswaar wordt altijd en overal geëist dat de verdachte vrijwillig en bewust instemt, maar dat is volgens een rapport van de internationale organisatie Fair Trials uit 2021 een 'mythe'. De realiteit toont dat aanklagers bezwijken onder een toenemend aantal zaken en afnemende middelen. Dit leidt menselijkerwijs tot de prikkel om zaken snel en eenvoudig op te lossen en dat resulteert in het uitoefenen van druk op de verdachte om een plea bargain te accepteren. Een meer structureel probleem ligt daar waar verdachten schuld bekennen, zelfs terwijl zij niet schuldig zijn of zélfs wanneer zij geloven dat zij na een strafprocedure níet zouden worden veroordeeld. In de VS had 15% - 18% van de vrijgesprokenen een guilty plea afgelegd (cijfers uit 2015).
Waarborgen
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erkent de kwetsbaarheid van plea bargains, namelijk dat het vooruitzicht om in rechte te moeten verschijnen een verdachte toeschietelijk kan maken tot het uitspreken van een guilty plea, maar overweegt terzelfder tijd dat dit een toelaatbare pressie is, mits de eisen van de artikelen 6 en 7 EVRM in acht zijn genomen. Artikel 6 EVRM staat niet in de weg aan het doen van afstand van rechten, zelfs niet als het gaat om het doen van afstand van het recht op een 'compleet' strafproces. Er worden wel waarborgen aan het doen van afstand daarvan geëist. Zo dient de instemming vrijwillig en bewust (van gevolgen van de plea bargain) te geschieden. Voorts dient een substantiële rechterlijke toetsing van de inhoud en eerlijkheid van de procedure plaats te vinden.
Onderzoek naar de plea bargain in de Europese landen is nog weinig voorhanden, maar er wordt geconcludeerd dat de vrijwilligheid vaker onder druk staat dan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wenst te erkennen.
Intussen neemt de plea bargain in Europa een hoge vlucht. In de meeste landen is zij voorzien van een wettelijke grondslag. Algemene overeenstemming over de noodzakelijke waarborgen, in aanvulling op de hiervoor genoemde, bestaat echter niet: elk land 'doet zelf maar wat'. Gelet op het hoge percentage veroordelingen via plea bargaining, is dat - hoe verklaarbaar ook - zonder meer zorgwekkend, aldus Garbataviciute in een doorwrochte studie uit 2020.
Nationaal recht
Los van de hiervoor genoemde waarborgen rijst de vraag of een plea bargain past binnen het nationale recht. Dat staat ter beoordeling van de nationale autoriteiten. In Nederland kijken de rechters daar vooralsnog verschillend tegenaan. Soms worden procesafspraken in beginsel afgewezen, omdat de wet de rechter verplicht tot beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 Sv en een procesafspraak tussen openbaar ministerie en verdediging die wettelijke verplichting niet opzij kan zetten. Wel kunnen procesafspraken dan als 'standpunten' worden meegewogen. Een andere rechter onderzoekt of zwaarwegende argumenten aantonen dat de procesafspraken in de betreffende zaak het justitiële systeem naar verwachting daadwerkelijk ontlasten. Weer een andere rechter accepteert procesafspraken op zichzelf wel, maar wijst deze vanwege het ontbreken van voldoende inzicht in de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens genoemde aspecten af. De verschillende benaderingen dienen de rechtszekerheid niet en zorgen voor willekeur.
Afsluiting
Het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het afstand doen van het recht op een volwaardig strafproces brengt niet alleen weinig bescherming voor de verdachte tegenover het machtige openbaar ministerie mee. Het heeft ook tot gevolg dat rechters nu moeten beoordelen of een taak die hen door de wetgever (het in de artikelen 348, 350 en 359a Wetboek van Strafvordering neergelegde) is toebedeeld, door een verdachte terzijde mag of moet worden geschoven. Het is immers de taak van de rechter om zaken als ontvankelijkheid, (onrechtmatigheid van het) bewijs en zo meer te beoordelen. Die taak of functie heeft de rechter niet zozeer ten gunste van verdachten, maar mede als een van de verantwoordelijkheden (via controle op vormverzuimen) voor de integriteit van de strafrechtspleging in het algemeen. Door het doen van afstand van het recht op een strafproces valt die verantwoordelijkheid grotendeels weg. Het is vreemd dat een burger dit vermag te beslissen. Onduidelijk is of de minister zich dat heeft gerealiseerd. Hoe het ook zij: dat de minister een wettelijke grondslag bij een dusdanig ingrijpende en verstrekkende wijziging van het strafproces niet nodig acht, in afwijking van andere Europese staten en in weerwil van empirisch onderzoek, beantwoordt niet aan de kritische blik die men van een integere overheid zou mogen verwachten.